De invloed van de openbare orde op het verblijfrecht

Volgens de krant Het Laatste Nieuws heeft de Staatssecretaris bevoegd voor vreemdelingenzaken sinds de inwerkingtreding van de wet van 24 februari 2017 tot wijziging van de Vreemdelingenwet met het doel de bescherming van de openbare orde en nationale veiligheid te versterken, in april 2018 het verblijfsrecht ingetrokken van minstens 112 criminelen en terroristen met een vreemde nationaliteit.

De Vreemdelingenwet is in 2017 inderdaad nogmaals aanzienlijk verstrengd. Voortaan kan immers elke vreemdeling, ook degene die geen enkele band meer heeft met zijn of haar land van herkomst, en bijvoorbeeld in België zijn geboren of die op zeer jonge leeftijd naar België zijn gekomen, toch naar land waarvan ze de nationaliteit hebben, worden terug gestuurd. Elke vreemdeling, zonder enig onderscheid, riskeert voortaan door het bestuur uit België verbannen te worden. De voorwaarden van de wet zijn zeer soepel en dus snel vervuld.

DE WETSBEPALING OVER OPENBARE ORDE EN NATIONALE VEILIGHEID

Art. 44bis Vreemdelingenwet (zoals gewijzigd door de wet van 24/02/2017) bepaalt het volgende :

Ҥ 1. Onverminderd de paragrafen 2 en 3, kan de minister of zijn gemachtigde een einde maken aan het verblijf van de burgers van de Unie en hun familieleden en hun het bevel geven het grondgebied te verlaten om redenen van openbare orde, nationale veiligheid of volksgezondheid.

§ 2. De minister kan een einde maken aan het verblijf van de burgers van de Unie en hun familieleden die krachtens de artikelen 42quinquies en 42sexies een duurzaam verblijfsrecht hebben verkregen en hun het bevel geven het grondgebied te verlaten, alleen om ernstige redenen van openbare orde of nationale veiligheid.

§ 3. De minister kan een einde maken aan het verblijf van de volgende burgers van de Unie en hun het bevel geven het grondgebied te verlaten, alleen om dwingende redenen van nationale veiligheid :
1° de burgers van de Unie die op het grondgebied van het Rijk hebben verbleven gedurende de tien voorafgaande jaren;
2° de burgers van de Unie die minderjarig zijn, behalve indien de beslissing noodzakelijk is in het belang van het kind, zoals bepaald in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 20 november 1989.

§ 4. Wanneer de minister of zijn gemachtigde overweegt een beslissing zoals bedoeld in de paragrafen 1, 2 of 3 te nemen, houdt hij rekening met de duur van het verblijf van de burger van de Unie of zijn familielid op het grondgebied van het Rijk, zijn leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie, sociale en culturele integratie in het Rijk en de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van oorsprong.”

COMMENTAAR WETSBEPALING

Op basis van voormelde bepaling kan de Dienst Vreemdelingenzaken de verblijfsvergunning van de vreemdeling intrekken en hem of haar het bevel geven om België te verlaten indien er redenen zijn van openbare orde, nationale veiligheid of volksgezondheid.

Wanneer deze vreemdelingen bovendien beschikken over een duurzaam verblijfsrecht moet er sprake zijn van “ernstige” redenen. Volksgezondheid verdwijnt ook als mogelijke reden. Er is enkel nog sprake van openbare orde en nationale veiligheid. Men zou zich de vraag kunnen stellen wat de meerwaarde van deze bepaling zou kunnen zijn. Betekent dit dat het verblijfsrecht kan worden ingetrokken en een bevel kan worden gegeven aan de vreemdeling die niet beschikt over een duurzaam verblijfsrecht, zelfs wanneer er geen ernstige redenen voorhanden zijn? Het lijkt er op dat de wetgever voor de ene vreemdeling toch ‘een klein beetje meer’ nodig acht om voormelde beslissing te kunnen nemen.

De vreemdeling die het meest beschermd is tegen een uitwijzing is de Europeaan die minstens tien voorgaande jaren in België heeft verbleven of Europeaan die minderjarig is. Op te merken valt dat een derdelander die bij wijze van spreken 99 jaar in België heeft verbleven sedert zijn geboorte minder beschermd wordt dan de minderjarige Europeaan die pas is toegekomen of die gedurende de 10 voorgaande jaren in België heeft verbleven. Het verblijfsrecht van deze laatste categorie kan slechts worden ingetrokken indien er sprake is van dwingende redenen van nationale veiligheid.

In verschillende arresten heeft de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen de intrekking van het verblijfsrecht of de gedwongen verwijdering uit België door de Dienst Vreemdelingenzaken bevestigd en werden de beroepen die tegen deze beslissingen werden ingesteld, afgewezen als ongegrond. Voormelde wetsbepaling artikel 44bis Vreemdelingenwet is inderdaad zeer duidelijk. De wetgever had duidelijk de bedoeling om zo veel mogelijk vreemdelingen te repatriëren. De enige vereisten die worden gesteld zijn het bestaan van redenen van openbare orde, het bestaan van ‘ernstige’ redenen van openbare orde of het bestaan van ‘dwingende’ redenen van openbare orde. Wat er wordt verstaan onder deze begrippen wordt open gelaten, al lijkt men voor sommige vreemdelingen toch wat hogere eisen te stellen, nl. voor de Europese onderdanen die minstens tien jaar in België hebben verbleven en de minderjarige Europeanen. In hun geval is zoals gezegd een dwingende reden van nationale veiligheid vereist.

Dat er echter moet worden opgemerkt dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat deze laatste categorie, laat staan enige andere categorie vreemdelingen, van een belangrijke rechtsbescherming zou genieten. De hamvraag is immers om te weten op welke wijze voormelde begrippen (“openbare orde…”, “ernstige redenen van openbare orde…” en “dwingende redenen van nationale veiligheid”) worden geïnterpreteerd en toegepast in de praktijk en in rechte.

Het betreft hier allemaal zeer vage begrippen, waarbij men zich de vraag kan stellen in hoeverre er sprake is van enige rechtszekerheid. Of er van enige rechtsbescherming sprake zal zijn tegen een bestuur die oordeelt dat u beter het land dient te verlaten of uw verblijfsrecht wordt ingetrokken, zal afhangen van de toepassing van de voormelde bepaling, niet alleen door de Dienst Vreemdelingenzaken, maar nog belangrijker door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen en de Raad van State.

HET WETTIGHEIDSTOEZICHT VAN DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN

De rechtsbescherming die men heeft tegen het bestuur is sowieso al zeer beperkt. Tegen een beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken kan men een vernietigings- en/of schorsingsberoep instellen bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. Dit is een administratief rechtscollege conform artikel 145 Grondwet. Het is dan ook een illusie om te denken dat er met gelijke wapens zou worden gestreden voor dit rechtscollege. Alleen reeds vanuit haar bijzonder “politiek” statuut kan men vraagtekens plaatsen bij de onafhankelijkheid van dit rechtscollege. Het gaat hier immers niet om een rechtbank die uitspraak doet over burgerlijke rechten.

Welke rechtsbescherming is er dan? Waarvoor is de RVV dan wel bevoegd? De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen is in de uitoefening van zijn wettelijk toezicht enkel bevoegd om na te gaan of de overheid bij het nemen van de beslissing is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en/of zij op grond daarvan niet onredelijk tot haar besluit is gekomen.

Om een vernietiging te bekomen zal men een wetsschending moeten opwerpen. Men kan ook de schending van de beginselen van behoorlijk bestuur opwerpen, zoals bijvoorbeeld de schending van de zorgvuldigheidsverplichting die op het bestuur rust. Het zorgvuldigheidsbeginsel legt de overheid de verplichting op om haar beslissingen op een zorgvuldige wijze voor te bereiden en te stoelen op een correcte feitenvinding. Vaak wordt er een schending van de formele motiveringsplicht opgeworpen. De formele motiveringsplicht volgt uit artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 en uit artikel 62 van de vreemdelingenwet van 15 december 1980. De motieven in rechte en in feite die aan de basis liggen van de bestreden beslissing moeten uitdrukkelijk worden vermeld in de bestreden beslissing. Men kan ook een schending van de materiële motiveringsplicht opwerpen. Dit zou betekenen dat de bestreden beslissing is genomen op grond van onjuiste gegevens, op kennelijk onredelijke wijze of met overschrijding van de appreciatiebevoegdheid waarover de dienst Vreemdelingenzaken beschikt.

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen zal bij zijn beoordeling enkel rekening houden met de gegevens waarover het bestuur ten tijde van het nemen van zijn beslissing kon beschikken. De Raad kan derhalve geen rekening houden met nieuwe documenten die men pas na inleiding van een beroep tot vernietiging heeft bijgebracht.

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen zal de feiten niet zelf of opnieuw beoordelen, door zich in de plaats te stellen van de Dienst Vreemdelingenzaken, maar zal wel beoordelen of de Dienst Vreemdelingenzaken de wet niet geschonden heeft door het nemen van de bestreden beslissing. De Raad zal zich de vragen stellen: kon de Dienst Vreemdelingenzaken deze beslissing nemen? Heeft zij de feiten zoals blijkt uit het dossier correct beoordeeld? Heeft zij niet kennelijk onredelijk gehandeld? Het is de rechtsonderhorige die zal moeten aantonen dat zijn vordering gegrond is. Dit zal vaak geen sinecure zijn, omdat men er van uitgaat dat de beslissing die de Dienst Vreemdelingenzaken neemt wetconform is.

Hieronder worden twee arresten van de RVV besproken waarbij er toepassing werd gemaakt van artikel 44bis Vreemdelingenwet.

BEËINDIGING VERBLIJFSRECHT WEGENS STRAFRECHTELIJKE VEROORDELINGEN

In een arrest van einde 2017 deed de Verendigde Kamers van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen uitspraak over de wettigheid van een beslissing die een einde stelt aan het verblijf van een Marokkaanse onderdaan wegens ernstige redenen van openbare orde of nationale veiligheid.

Wat waren de feiten? De betrokken vreemdeling werd in een tijdsspanne van dertien jaar vijf keer correctioneel veroordeeld waarvan drie maal wegens inbreuken op de wetgeving inzake verdovende middelen. Men zou echter evengoed kunnen zeggen dat in een tijdspanne van 16 jaar (vanaf het eerste legale verblijf tot de beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken) er sprake was van vijf veroordelingen veroordelingen. Als men begint te tellen vanaf zijn illegale aankomst in België spreekt men over een periode van 22 jaar. De vreemdeling was geboren in Marokko. Hij zou sinds 1995 in België verblijven en heeft door het huwelijk met een Belgische onderdaan begin 2000 op basis van dit huwelijk een verblijfsvergunning bekomen tegen 2001. Uit deze relatie werden geen kinderen geboren en de vreemdeling is in 2005 uit de echt gescheiden. In 2006 is hij opnieuw in het huwelijk getreden met een Marokkaanse onderdane. Op basis van dit tweede huwelijk is datzelfde jaar nog de Marokkaanse echtgenote naar België gekomen en heeft zij een verblijfsvergunning bekomen. Uit dit tweede huwelijk zijn er vier kinderen geboren en de echtgenote is tijdens de procedure voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen zwanger van een vijfde kind.

Een eerste veroordeling liep hij op in 2003 wegens een verboden wapendracht waarvoor hij een boete kreeg van 495,79 euro. Einde 2005 werd hij veroordeeld voor de verkoop van drugs. Hiervoor kreeg hij een straf van twaalf maanden gevangenisstraf met uitstel en een boete van 5500 euro. Een derde veroordeling liep hij op voor heling.

De bestreden beslissing is het resultaat van een individueel onderzoek waarbij de staatssecretaris alle objectieve en relevante gegevens, die blijken uit het administratief dossier, in acht heeft genomen. In de bestreden beslissing wordt op deugdelijke en omstandige wijze toegelicht waarom het persoonlijk gedrag van verzoeker een ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving en waarom het recidivegevaar, ondanks een positief detentieverloop en uitzicht op een mogelijke tewerkstelling na invrijheidsstelling, nog niet geweken is. De Raad gaat hierbij in op het onderscheid tussen de beoordeling van de strafuitvoeringsrechtbank binnen een individueel strafuitvoeringstraject, enerzijds, en het prerogatief van de staatssecretaris om, in het kader van de openbare orde en nationale veiligheid, verblijfsrechtelijke maatregelen te nemen, anderzijds.

Tevens merkt de Raad op dat de beslissing van de staatssecretaris, in overeenstemming met de Europese rechtspraak, blijk geeft van een belangenafweging. Gelet op de bijzondere omstandigheden van deze zaak, acht de Raad het niet kennelijk onredelijk dat de staatssecretaris in casu een zwaar gewicht toekent aan het gevaar dat verzoeker vormt voor de openbare orde en derhalve oordeelt dat de belangen van verzoekers gezin, inclusief deze van de minderjarige kinderen, niet opwegen tegen de vrijwaring van de openbare orde (RvV 22 december 2017, nr. 197 311)

VERWIJDERING VREEMDELING WEGENS EEN MOGELIJK GEVAAR OPENBARE ORDE

Louter op basis van zijn gedrag kan worden besloten dat een vreemdeling een dergelijk gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid dat een beëindiging van diens verblijf en de beslissing tot afgifte van een bevel om het grondgebied te verlaten gerechtvaardigd zijn. Het is niet vereist dat de betrokken vreemdeling reeds effectief werd veroordeeld.

Met verwijzing naar recente rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens heeft de Raad geoordeeld dat de algemene situatie in Marokko niet van die aard is dat een verwijdering van een Marokkaans onderdaan die banden heeft met extremistische organisaties naar dat land automatisch een miskenning inhoudt van artikel 3 van het EVRM.

Een rigoureus individueel onderzoek is evenwel vereist. (RvV 16 november 2018, nr. 212 381)

Bron: website van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen 16/11/2018

Share:

Categories

Latest Recent News

Nieuwe sancties bij contractuele wanprestaties in het Belgische verbintenissenrecht
Arbitrage-exceptie opgeworpen in tweede conclusie na wering eerste conclusie
Hof van Cassatie benadrukt rol Brussel Ibis-verordening bij insolventie

Popular Tags

Archives